Dit is de periode waarin ik mijn vader zeer bewust gekend heb en de eigen herinnering dus sterk kan laten spreken.

Zutphen

Sake Hoff, omstreeks 1947

In 1936 viel dus de verhuizing van Zutphen naar Heerlen. Maar zeker niet de eerste verhuizing die ik bewust mee maakte. Die van 1932 van Hoofddorp naar Zutphen blijft natuurlijk buiten beschouwing; ik was immers amper twee jaar. In Zutphen zijn wij toen aanvankelijk gaan wonen in de Sydneystraat op nummer 14. Dat moest voor vader geen pretje zijn geweest, hoewel het een ruim huis was. Twee verdiepingen en een groot souterrain. Met buiten een hoog opgebouwde regenput naar een trap naar de keuken. Ik ben de nodige keren van de trap gevallen en dus op de rand van de put. Ik herinner mij dat een buurman Paalman heette en dat ik vele uren in zijn donkere kamer mocht zitten kijken.

Het was de tijd waarin Tini, Truus nog op school waren, de ULO, en Tilly nog op de lagere school. De narigheid voor vader zal gelegen hebben in de ligging van de Sydneystraat. Die lag in het “rooie dorp” zoals die wijk toen heette door het grote aantal socialisten die daar toen woonden. Lang heeft het dan ook niet geduurd voordat wij verhuisden naar de Leeuweriklaan nummer 4, precies tegenover de Weg naar Laren en dat was wat stand betreft een stuk beter. Ook weer een groot huis en weer met een diep souterrain dat de onhebbelijkheid had in de nawinter onder water te staan. Via boomgaarden en tuinen achter het huis kwam dan het grondwater door de hoge Berkelstand zo hoog te staan dat dagelijks met man en macht, uren lang gepompt moest worden om de zaak een beetje droog te houden. Kwam het water snel op, dan dreven de appels en peren en aardappelen ’s morgens de hele kelder door. Van dat huis weet ik alleen nog dat ik mijn eerste Meccano kreeg en de kleuterschool aan de overkant van de straat lag.

Heerlen

Wij kwamen er te wonen in de Nobelstraat nummer 27. Zeker de eerste jaren hebben ze het er niet makkelijk gehad. De kerk had er weer de lucht van gekregen en mijn moeder had toen haar slechtste tijd met haar zenuwziekte. Wat het nu precies geweest is weet ik niet. Maar van het ene moment op het andere kon ze over het hele lichaam rinkelen als een riet om dan nog uren lang verstijfd op de divan te liggen. Dan was er geen beweging in te krijgen, was ze niet aanspreekbaar, enzovoorts.

Het waren ook de jaren waarin Tini en Truus voornamelijk met mij optrokken en er voor zorgden dat ik naar school kon als vader niet thuis was. Eigenlijk heeft dat geduurd van 1934 tot en met 1937 of zo. Een van de eerste dingen die vader in Heerlen deed was het opzoeken van een stevige huisarts. Dat werd dokter Scheepers, een verlicht katholiek die later zeer nauw bleek samen te werken met de enige niet-katholieke arts Bax senior.

Scheepers wilde niets weten van neurologen en zenuwartsen zoals die in Zutphen regelmatige bezoekers aan huis waren geweest. Ik had in het zwembad eens een sleutelbeen gebroken en toen vader en ik daarmee naar de dokter gingen, zei Scheepers: “Zwembad? Daar moesten wij je vrouw maar eens in donderen, dan gaan die fratsen wel over”. Moeder kreeg een zwempak, badmuts en escorte van echtgenotes van collega’s van vader. Plus een door de dokter geïnstrueerde badmeester die de opdracht letterlijk heeft uitgevoerd. In het Heerlense sportfondsenbad is zij van haar zenuwkwaal helemaal genezen. Zolang wij in Heerlen woonden is zij twee tot drie maal per week blijven zwemmen, daarna nooit meer.

Anne Hoff en Riksje ’tante Riek’ Harsveld op hun trouwdag.

Het was in de Heerlense tijd dat Tini terug ging naar Zutphen om daar op interne basis te werken. Truus ging in Amsterdam de verpleging in, zeer tegen de zin van vader. Dat was toen een armoede­baan en met ULO in je zak viel er in Heerlen meer te verdienen. Bovendien had hij het niet zo op met Amsterdam. Ze kreeg een baan in het Wilhelminagasthuis en een kamer bij een neef van vader: oom Anne Hoff, Linnaeusstraat 67 III. Later heb ik vele malen bij oom Anne en tante Riek gelogeerd, speciaal in de oorlogsjaren. Alleen Tilly was nog thuiswonend. Zij zat in Heerlen op de huishoudschool.

Station Heerlen

Van vader is er een aantal dingen die ik mij heel scherp herinner uit die Heerlense tijd. Zaken die met zijn werk verband hielden. Hij was er onder-depotchef. Hij had ook met het ‘Mijnspoor’ te maken wat de tractie betreft maar vaak was er een soort klus die, als het ook maar even kon, op de schouders van de onder-depotchef werd gelegd. Het was het commando over de ‘ongevallentrein’. Een twee- of drietal wagons, afgestampt met gereedschap en met altijd een locomotief onder stoom ervoor. En die trein was in Heerlen belangrijker dan op vele andere plaatsen. Daar was namelijk de spoorlijn van Heerlen naar Kerkrade, zeer druk bereden. Naar Kerkrade toe langs lange bakkentreinen met een 4400 ervoor en lege wagons. Soms nog een extra loc erachter om het hele zaakje omhoog te krijgen. Want de spoorbaan liep in de richting van Kerkrade knap op.

Vlak buiten het station van Heerlen was een overweg die twee stadsdelen met elkaar verbond en direct daarna maakte de spoorbaan een lelijke bocht naar links. Een trein met volle kolenbakken richting Heerlen had al eveneens twee locs nodig. Trekken was belangrijk, maar de achtergespannen loc was belangrijker: de remmer. In dit bochtig baanvak bleven de ongelukken dan ook niet uit. Wanneer de machinist van de achtergespannen loc niet helemaal wakker en fris was ging het hele zaakje keurig de rails uit en vooral met een volle bakkentrein was dat een ramp. Het was dan zo snel mogelijk ruimen van de baan geblazen zodat het kolenvervoer door kon gaan. Heel wat keren heb ik dan ook met mijn neus vooraan gestaan om vader daar aan het werk te zien. In zijn eeuwige loden jas, spoorpet op en met een stemgeluid dat helemaal niet paste bij zijn korte postuur. En of het nu met bakken uit de lucht regende of heet was, er werd keihard gewerkt. En niet iedereen werkte zoals de “meester” dat wilde. Dan knetterden de vloeken en verwensingen in het rond en ging er weer een schepje bovenop. In zulke situaties heb ik nooit goed geweten wat ik moest doen. Ik was acht of negen jaar en vond het prachtig dat mijn vader daar toch maar mooi de baas was en zijn getier klonk soms als muziek in mijn oren. Vooral wanneer ik zag dat de baan zienderogen vrij kwam en een zware loc met alleen maar een heel stel dommekrachten weer in de rails werd gedrukt. Maar wanneer zijn getier bij de andere toeschouwers wel eens verkeerd viel wilde ik mij wel heel erg klein maken. Overigens: van vader had ik daar niets te zoeken en werd ik geacht in bed te liggen. Veel later zei hij eens: “Ik had het altijd we door wanneer jij er eens stiekem bij was”, maar ook wat werk betreft niet altijd de makkelijkste jaren voor hem.

Het heeft hem wel eens moeite gekost om als niet-katholiek de leiding in handen te houden. Zeker niet wanneer er niets bijzonders aan de hand was en alles zijn normale gangetje ging. Hij kon dan wel eens op zijn sterren en strepen gaan staan en dat hielp dan altijd, hoewel hij er een hekel aan had.

Hoewel de meeste van zijn vrienden en kennissen in Heerlen niet-katholieken waren, had hij met katholieken als zodanig weinig problemen. Ik geloof dat hij het gered heeft met zijn grote gevoel voor gerechtigheid, zijn diepe afkeer van partijdigheid en onrecht. In latere jaren (na het uitbreken van de oorlog in mei 1940) is mij dat wel helemaal duidelijk geworden.

Hoogtepunt uit die jaren was voor mij 1939 en de eeuwfeesten van de spoorwegen. Hij wilde mij dat alles laten zien en wij gingen dus een lange dag naar Amsterdam. Centrum van dat alles was toen het nog net bestaande Weesperpoort station, waar ook de “arend” stond en een hele serie oude locomotieven die nu in het Utrechtse spoorwegmuseum staan. Hoewel hij nooit erg praterig was en het maar lastig vond om antwoord op vragen te geven, heb ik op die dag bijster veel geleerd over “zijn spoortje”. Zolang de tabak in zijn pijp maar brandde kon veel…

Zutphen

Station Zutphen in 1936

In maart 1940 was het Heerlense leven afgelopen en wij gingen terug naar Zutphen. Op 9 of 10 maart. Weer promotie en dus de daarbij behorende overplaatsing. Hij werd depotchef Zutphen. Er zat duidelijk een moeilijk kantje aan: hij kwam te werken onder de hoofddepotchef Den Ouden die ooit als machinist onder hem had gewerkt. Dat heeft maar kort geduurd want Den Ouden viel toch heel wat minder in de gratie bij het “hoofdkantoor” in Utrecht. Bovendien sloten de rijen zich aaneen toen al snel na de Duitse inval een “Reichsbahn-verwalter” aangesteld werd. Dat werd Herr Bruhre. En Herr Bruhre was niet getapt als mens, nog afgezien van zijn nationaliteit. Korte tijd later verdween Den Ouden, naar ik meen met pensioen. Het was de taak van Bruhre om een oogje in het zeil te houden en er op te letten dat er geen sabotage werd gepleegd. Nu gebeurde dat toch wel, maar op manieren die geen honderd Bruhres zouden kunnen uitvinden, laat staan voorkomen.

Die man werd duidelijk met de nek aangekeken. Zo lang iedereen zijn werk deed scheen hij daar wel vrede mee te hebben. De meeste spoormensen deden in die tijd gewoon hun werk en deden het goed. Moeilijkheden deden zich alleen voor zodra het “werk” erg nadrukkelijk de belangen van de bezetter in de kaart speelde. Er was een zekere angst dat Herr Bruhre wel eens de opdracht gekregen zou hebben om uit te pluizen wie precies verantwoordelijk was geweest voor de op hol geslagen locomotief in de vroege ochtend van 10 mei 1940. Het was ook een vrij zware locomotief, die onbemand de spoorlijn naar Winterswijk op gedenderd was en in de buurt van Vorden de weg versperde voor een Duitse pantsertrein die op weg was naar Zutphen. Op meer plaatsen was zoiets gebeurd. Al wekenlang hadden die locs onder stoom gestaan in afwachting van het sein “nu weg”. Van de drie verantwoordelijken, waaronder vader, hield iedereen zich van de domme. Kennelijk hebben de Duitsers toen al gedacht “ze hadden opdracht en befehl ist befehl”.

Vanaf het najaar van 1940 tot de zomer van 1942 bracht ik heel wat zondagen door in de locremise wanneer vader om, om het weekend, wachtdienst had. Hij ging dan even voor 8 uur het huis uit, om half negen ging ik hem zijn koffie en broodjes brengen om dan de hele dag in de remise te blijven of om af en toe met een machinist mee te gaan voor een kleine rit of om te rangeren. Herr Bruhre vond dat goed, ik moest mij wel altijd netjes melden en kreeg dan een appel van hem die ik prompt weer aan vader moest geven. En die at ze echt niet op.

Het was de tijd van rommelen in de werkplaats, van lesjes krijgen in metaal draaien en frezen. Er waren er veel die er kennelijk genoegen in schepten een beetje op te trekken met het zoontje van de meester. Dat woordje “meester” mag vreemd lijken, maar is het niet. Het was gewoonweg de naam voor de hoogste in rang onder het tractiepersoneel. Op de loc was de machinist de meester voor de leerling en voor de tractieopzichters was de depotchef weer de meester. Uit mijn hele jeugd waren dit de mooiste dagen en ik denk er met oneindig veel plezier aan terug.

Het werken met de ongevallentrein ging ook in die jaren door, hoewel zo heel anders. Opmerkelijk was dat het opruimen van een geblokkeerd baanvak veel meer voeten in aarde had en langer duurde. Nergens mocht aan worden begonnen zonder dat eerst was vastgesteld of er ook sabotage in het spel was. Dat was slechts zelden het geval. Misschien lag die op een heel ander terrein. Zo is de toevloed van nieuw personeel bij de Spoorwegen nog nooit zo groot geweest als toen. Wanneer in de kolentuin van het depot normaal 7 of 8 mensen werkten, waren dat er al snel meer dan 20. De meeste daarvan hadden in de gauwigheid een baantje toegeschoven weten te krijgen om tewerk­stelling in Duitsland te voorkomen.

Met name in 1941 volgende promoties van vader zich zo snel op dat de aanstellingsbriefjes het allemaal niet meer bij konden houden. In 1942 werd vaders veertig jarig jubileum gevierd. Voor hem is dat een gloriedag geworden, met een eindoverwinning op alle problemen die zich ooit in Hoofddorp hadden voorgedaan. Een aantal hoofdingenieurs van tractie uit Utrecht is de hele dag bij ons in huis geweest en lieten zich de producten van de bekende firma Mispelblom maar al te best smaken. Brandewijn en jenever, het was allemaal aanwezig in hoeveelheden die ik thuis nooit eerder bij elkaar gezien had. Vader, in zijn leunstoel, zag dat allemaal aan en genoot. Korte tijd later werd hij gepensioneerd als Hoofdwerktuigkundige 1e klasse. Het enige dat hem speet was dat die promotie nimmer op schrift is gekomen; maar de hoofdingenieurs hebben het gezegd en dat was hem voldoende.

Naarmate de oorlogsjaren verstreken werd het voor hem wel moeilijker. Keer op keer werd op de gekste tijden aangebeld en stond de Sicherheitsdienst voor de deur. Controle op het feit of hij nu wel echt gepensioneerd was en of hij niet met dit of dat meer te maken zou kunnen hebben. Want de sabotage aan de locomotieven nam hand over hand toe en voegde het nodige aantal tijdelijk onbruikbare machines toe aan de locs die vanuit de lucht onklaar geschoten waren.

De markantste herinnering die ik aan het heb en die hem ook heel kenmerkt, is uit september 1944. De spoorwegstaking was al een feit, hoewel nog niet zo lang. Het waren nu Duitse treinen met Duits personeel erop dat op de lijnen liep. Zutphen was een knooppunt gebleven, ook voor de bevoorrading van het Duitse leger. Beschietingen van treinen kwamen dagelijks voor. Op een ochtend was het weer raak. Wij woonden in de Heeckerenlaan 61 op hemelsbreed acht- tot negen­honderd meter van het rangeerterrein. Daar werd een trein ‘gepakt’. Toen het zo ver was vond iedereen dat normaal want er was veel gerangeerd die nacht. Het abnormale begon een uur of twee later. De ene zware explosie volgde na de andere. In de stad had ik gloeikousjes moeten halen voor de gas en moeder zat bij de kapper. Het geknal en gedaver werd zo erg dat ik niet verder over straat durfde en bij onze groenteboer in de kelder kroop. Het zat daar vol met jankende kinderen en doodsbange moeders. Misschien heb ik daar een uur gezeten, langer, korter? Door steegjes en achterommetjes, dicht langs de huizen lopend, ben ik naar huis gerend. De straten lagen bezaaid met gloeiende granaatscherven, glas, stukken hout en steen. Op een plein vlak bij huis lag een complete as van een spoorwagon. Thuis gekomen zag ik alle ramen en deuren openstaan. In de keuken, voor de open deur, stond vader piepers te jassen, pijpje in de mond of er niets aan de hand was. Het enige commentaar was: “Mooi zo, jij bent er. Ik hoop dat moeder veilig zit.” Intussen lagen er nog weinig pannen recht op het dak, maar geen ruitje was stuk. Wat daar in de keuken onverstoorbaar aardappelen stond te schillen, nooit zal ik dat beeld kwijtraken. Mijn eigen paniek was over en ben moeder maar bij de kapper gaan halen. Het ergste was al over. Later bleek een munitietrein van begin tot het eind te zijn uitgebrand en bleken er honderden militairen tussen de verwrongen wagons te liggen. Er bleken ook halve spoorwagons kilometers ver door de lucht te zijn geslingerd.

In de maanden dien volgden was er al geen school meer en bestonden de dagen uit twee dingen: eten in huis zien te krijgen, en dat moest gehaald worden bij boer Roeterink achter Eefde en uit het rechtleggen van dakpannen. Vader durfde geen van beide nog langer zelf te doen. Hij vertrouwde op mijn beschermengel en bleef zelf op moeder passen.

Vroeger in 1945 werden vrij ons huis uitgejaagd. Er moesten Duitse officieren in komen te wonen. Wij kregen een bovenverdieping om de hoek toegewezen; Van der Capellenlaan 16. Meubels moesten blijven staan, alleen lijfgoed mocht mee. Maar er ging veel meer mee en er was geen haan die er naar kraaide. Eén of andere oppasser van de heren officieren was graag bereid voor een eitje of een glas melk nog het één of ander te brengen.

De bevrijding in april vond ons in de Van de Capellenlaan. Met ons allen drie dagen in de kelder; vader, moeder en ik, plus een vrouwtje met twee kleine kinderen en een seniele vader. Alles in pak weg twee bij vijf meter. Wij hoorden tanks

Het abrupte einde is niet gekomen door het opraken van het papier, het is tekenend voor de diepe sporen die de oorlog bij mijn vader als tien- tot vijftienjarige jongen hadden achtergelaten. Zin ervaringen heeft hij, voor zover ik kan nagaan, nimmer met anderen kunnen delen. Zijn latere vrouw, mijn moeder, heeft mij meerdere malen verteld hoe zwaar vader het had op de jaarlijkse Dodenherdenking en bij een vuurwerk in het Burgemeester in’t Veldpark in Zaandam.

(Eelco Hoff, januari 1998).

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

wp-puzzle.com logo